Het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting hebben gezamenlijk een vernieuwde methode gepresenteerd om armoede in Nederland te meten. Met deze aanpak worden niet langer gemiddelde lasten gehanteerd, maar de daadwerkelijke kosten die huishoudens hebben voor wonen en energie.

Daarbij wordt ook gekeken of er voldoende financiële reserves aanwezig zijn om onverwachte uitgaven op te vangen. Volgens deze nieuwe meetmethode leefden 540 duizend mensen in Nederland onder de armoedegrens, wat neerkomt op 3,1 procent van de bevolking. Hoewel dit percentage lager ligt dan in voorgaande jaren, is de ernst van de armoede juist toegenomen.
Tot nu toe hanteerden instanties vijf verschillende manieren om armoede vast te stellen, wat leidde tot onduidelijkheid en uiteenlopende cijfers. Met de nieuwe methode is er voor het eerst één eenduidige grens, iets wat volgens SCP-directeur Karen van Oudenhoven hard nodig was.
Ze benadrukt dat deze grens duidelijk maakt wat een huishouden minimaal nodig heeft om rond te komen en dat deze aansluit bij de huidige sociaal-maatschappelijke situatie in ons land. De methode geeft daarmee een realistischer beeld van wie er daadwerkelijk financieel in de knel zit.
Een belangrijk verschil met eerdere berekeningen is dat nu voor het eerst de daadwerkelijke woon- en energielasten van een huishouden worden meegenomen. Huishoudens met relatief hoge vaste lasten kunnen hierdoor onder de armoedegrens vallen, ook als hun inkomen op papier niet extreem laag lijkt.
Tegelijkertijd speelt ook het aanwezige vermogen een rol. Nibud-directeur Arjan Vliegenthart licht toe dat een huishouden met een laag inkomen, maar met voldoende spaargeld om een jaar lang noodzakelijke uitgaven te dekken, niet als arm wordt aangemerkt. Hierbij telt een eigen woning niet als direct beschikbaar vermogen, omdat je daarmee geen dagelijkse kosten kunt betalen.
In het gezamenlijke rapport van het CBS, SCP en Nibud worden voor 35 verschillende typen huishoudens bedragen genoemd die nodig zijn om volwaardig deel te nemen aan de samenleving. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar uitgaven aan wonen, energie, verzekeringen, kleding en boodschappen, maar ook naar kosten voor communicatie, internet en sociale activiteiten.
Het doel is om een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van de financiële situatie van huishoudens en welke middelen nodig zijn om een minimaal acceptabel leefniveau te bereiken.
De nieuwe armoedegrens wordt vastgesteld op basis van wat er overblijft na het betalen van vaste lasten, zoals huur, energie en zorgpremie. Wanneer dit bedrag te laag is om in de basisbehoeften te voorzien, wordt een huishouden als arm beschouwd. Hoe hoog deze grens ligt, verschilt per type huishouden.
Voor een alleenstaande is dat € 1.510 netto per maand, uitgaande van een huur van € 590 en energiekosten van € 145. Voor een paar met twee kinderen tot en met twaalf jaar ligt de grens op € 2.535 netto per maand. Bij een tweeoudergezin met twee pubers is dit € 2.910, terwijl een eenoudergezin met twee pubers € 2.500 per maand nodig heeft.
Naast het inkomen wordt gekeken naar de aanwezigheid van een financiële buffer. Voor een alleenstaande ligt de vermogensgrens op € 18.145, terwijl een stel met twee jonge kinderen maximaal € 30.405 mag hebben om nog als arm te worden aangemerkt.
• Alleenstaande: 1.510 euro netto per maand, bij een huur van 590 euro en energielasten van 145 euro.
• Koppel met twee kinderen tot en met 12 jaar: 2.535 euro netto per maand.
• Tweeoudergezin met twee puberkinderen: 2.910 euro netto per maand.
• Eenoudergezin met twee pubers: 2.500 euro netto per maand.
Wie daarboven zit, valt buiten de armoededefinitie, omdat er voldoende middelen zijn om noodzakelijke uitgaven voor langere tijd te overbruggen. Deze nieuwe benadering moet zorgen voor meer duidelijkheid en eerlijkere cijfers, zodat beleid en hulpverlening gerichter kunnen worden ingezet.